Om nog even in die tijdsgeest te blijven en aan te geven, dat Papoea’s ook heel vreedzaam en eigenlijk heel blijmoedig kunnen zijn, volgt hier een verslag over een van de opmerkelijkste feesten, het jagesfeest. Het verhaal stamt uit 1948 en is rijkelijk voorzien van foto’s. De auteur is helaas onbekend, een zekere W.
Papoea’s dansen:
Het zijn niet alleen de beschaafde volken, die af en toe breken met de sleur van alledag om feest te gaan vieren. Ook het ongeciviliseerde deel van het mensdom doet dit en de zeer primitieve Papoea´s van Nieuw Guinea maken hierop geen uitzondering. Een van hun opmerkelijkste feesten, het jagesfeest, duurt maar liefst twee maanden. Officieel is het wel door het bestuur in Hollandia verboden, maar het is moeilijk om in dit uitgestrekte gebied aan deze verbodsbepaling streng de hand te houden. En zo mocht het mij gelukken in de afgelegen kampong Workoewana van dit feest getuige te zijn, nadat ik, door een grote hoeveelheid tabak en zout uit te reiken, de bevolking gunstig had gestemd.
Het jagesfeest wordt niet regelmatig op een bepaalde tijd gehouden. Het vindt alleen plaats, wanneer er te weinig kleine Papoeaatjes geboren worden, of wanneer de veestapel en de gewassen er slecht voor staan. Het is dus een vruchtbaarheidsfeest en wordt, zodra men zulks nodig acht, `uitgeschreven` door de joeskwanto, de medicijnman en handhaver van de oude stamgebruiken van de kampong. Het feest vereist een lange voorbereiding, weken van tevoren is men bezig vlees, sago en andere eetwaar te verzamelen en klaar te maken. De feestelijkheden zijn bestemd voor de kampongbewoners zelf en voor de gasten, die genodigd worden, en de aanstaande gasten komen geregeld informeren, hoever men met de voorbereidingen gevorderd is en wanneer het feest zal aanvangen! Als er eindelijk flink schot in is gekomen, stelt men de dag vast, waarop de feestviering zal beginnen. Iedereen is van harte welkom en het is de plicht van de gastheer, de joeskwanto, te zorgen dat allen volop kunnen eten. Van de andere kant wordt het afwijzen van een uitnodiging tot het feest aangezien voor een vijandige daad.
Het jagesfeest is hoofdzakelijk een dansfeest. Als terrein wordt de ruimte voor het sacrale huis gekozen, dat gewoonlijk iets afgezonderd van de kampong staat. Van te voren wordt er een schutting van sagobladeren omheen gebouwd, waarachter de mannen zich gereed maken voor de dans.
Vrouwen mogen hier niet komen. De versierselen, voorzover ze meer duurzaamheid bezitten, worden in het huis bewaard en bewaakt door de vrijgezellen, die hier wonen.
Het eigenlijke feest wordt voorafgegaan door een dans van de jiemsa, de geesten van de voorouders, die komen dansen om de jages in te leiden. Zij komen op de vooravond van het feest, even voor zonsondergang te voorschijn; zij zijn uitgedost gelijk de jagesdansers, hun dans is echter anders. Zij dansen om de beurt en slechts kort. Elke jiemsa stelt een der voorvaderen uit de stam van de danser voor. De mannen weten, dat het verklede kamponggenoten zijn, maar aan de vrouwen wordt wijsgemaakt dat het echte geesten zijn, die speciaal voor deze gelegenheid gekomen zijn.
Na afloop van deze inleidingdans gaan de vrouwen naar huis en de “geesten” verdwijnen in het bos.
Aan de vrouwen vertelt men, dat ze hun verblijf in de holle bomen weer op gaan zoeken; in werkelijkheid begeven de mannen zich naar een riviertje, waar ze hun versierselen en vermomming afleggen en zich wassen. Daarna keren zij terug naar het gebouwtje bij het dansterrein, om gezamenlijk met de anderen de tooi gereed te maken voor het eigenlijke dansfeest, dat de volgende morgen begint.
Reeds bij het krieken van de dag, als het vrijwel nog donker is, begint het lieve leven.
Het is inderdaad een leven van belang. De fluiten, die de vorm hebben van orgelpijpen en waar de schors nog enige tijd omheen blijft zitten om een bepaalde toon te houden, zijn van heinde en ver te horen. Het geluid wordt door de dansers met keelgeluiden nagebootst; op het ritme der instrumenten dansen de mannen en vrouwen in een rij tegenover elkaar. Nu eens bewegen zij zich naar elkaar toe, dan weer wijken zij achteruit. De mannen zijn wonderlijk uitgedost. Over het hoofd dragen zij een zak, welke tot aan de borst reikt; bij de ogen is het weefsel wat ruimer, zodat de danser er doorheen kan zien. Over de zak wordt de hoofdtooi gedragen, een samenstel van rotanstengels, dat op de schouder rust en ruim een meter hoog is.
Het gevaarte is versierd met casuaris haar en kleurige vogelveren. Aan de achterzijde vertoont het een eigenaardig uitsteeksel, dat nog veel bonter met veren is getooid. Om het bovenlichaam draagt de danser een dikke laag jonge klapperblaren. De banden om de bovenarm bestaan bij oudere mannen, die de tijd van onderlinge oorlogen nog gekend hebben, meestal uit varkenstanden; ieder stel tanden duidt een gedode vijand aan.
Om het middel wordt een gordel gedragen, waaraan schelpen, belletjes, stukjes metaal e.d. vastgemaakt zijn. Om de benen, onder de knie, heeft de danser nog bandjes met kwasten, soms ook belletjes, kralen e.d.. Hun lichaam is beschilderd met ruitvormige figuren in drie kleuren: rood, zwart en heel licht grijs; deze ruiten moeten de schubben van watoewa, de heilige krokodil voorstellen. De vrouwen dragen slechts eenvoudige versierselen.
Zij mogen allen meedansen en doen net of ze niet weten, dat de dansers de bewoners van de kampong zijn. Natuurlijk zullen zij dikwijls hun man of iemand anders uit de dansers herkennen, al is deze nóg zo vermomd. Dit mogen zij echter op straffe des doods niet aan anderen vertellen!
Het dansen gaat de hele dag door, tot de schemering invalt.
Het dansfeest wordt, zoals reeds vermeld, ongeveer twee maanden lang voortgezet, maar niet alle kampongbewoners nemen er geregeld aan deel, want het eigen werk moet natuurlijk gedaan worden en ook moeten de opdrachten van de bestuursambtenaar worden uitgevoerd. Meestal is op de dansplaats behalve de dansers een kleine groep toeschouwers aanwezig.
Als er veel werk is, wordt er op sommige dagen in het geheel niet gedanst. De mannen mogen niet ophouden met dansen, tenzij ze afgelost worden; de vrouwen daarentegen komen en gaan naar believen. Op hen rust immers de taak van het huishouden,, dat in geen geval verwaarloosd mag worden.
W.
Zoon van de krokodillenman
Dominee Hokojoku is godsdienstleraar op het Christelijk Baudartius college in Zutphen.
Jarenlang was hij predikant bij de stichting Philadelpia in Vierhouten en zette hij zich in als pastor voor Papoea’s in Nederland.
Hij trouwde in Zutphen met een Nederlandse vrouw, vertrok weer naar West Papua, maar keerde terug toen zijn vrouw ziek werd.
Nu is hij weduwnaar en wacht op de tijd dat hij opnieuw naar West Papua kan gaan.
Origenes Hokojoku was een van de 1025 kiesmannen, die in 1969 in een volksstemming kozen voor aansluiting bij Indonesië en hij kan zich dit hele gebeuren nog levendig voor de geest halen.
Voorafgaande aan de stemming werden de kiesmannen in een internaat ondergebracht voor overleg.
“Achteraf zeiden we: ze wilden ons hersenspoelen”, vertelt Hokojoku.
“In de andere districten op West Papua was al gekozen voor Indonesië. Jayapura was als laatste aan de beurt. Ik was getrouwd met een Nederlandse. Zij was in verwachting en ik kreeg van de Indonesische generaal die verantwoordelijk was voor de volksstemming, toestemming thuis te blijven. Elke ochtend ging ik met de taxi naar het internaat. Een voorkeursbehandeling, want het was duidelijk dat ik niet pro Indonesisch was. Mijn vrouw kreeg van de generaal die alles leidde een mand vol appels uit Australië; toen een enorme luxe.”
De andere kiesmannen zaten wel vast op het internaat. Op de dag voor de officiële stemming was er een generale repetitie. Zij kregen een briefje om voor te lezen en uit het hoofd te leren.
Hokojoku: “Eén van de mannen hield zich niet aan de tekst. Een dag later werd hij dood in een ravijn gevonden.” s ’avonds kwam de generaal. Die begon mensen belachelijk te maken. Tegen mij zei hij: “U bent een dikke Indonesische dominee. Ik weet, dat alle Indonesische predikanten voor Indonesië zijn, U dus ook”. Zijn tweede opmerking kwam harder aan. Neil Armstrong had in die tijd juist de eerste voet op de maan gezet. De generaal zei: “Als jullie echt een vrij Papua willen, waarom vragen jullie het God niet? Jullie zijn immers Christenen. Vraag of Hij een nieuw eiland in de Pacific schept, waar jullie vrij zijn. Maar als jullie God dat niet kan, wat ik me goed kan voorstellen, vraag dan aan Amerika of ze jullie een deel van de maan geven.” De generaal voegde er aan toe: “Als jullie anders willen, ben ik de eerste om jullie om zeep te helpen.”
Behalve de dreiging waren er ook de cadeautjes, vertelt de toenmalige kiesman. De Indonesische militairen die gewapend op het internaat rondliepen, deelden handdoeken, tandenborstels en radio’s uit. “Ik was 30 jaar en de enige afgevaardigde van de kerk die meestemde. Ik was als 47ste aan de beurt. Iedereen dacht: nu komt onze man. Het voelde als een last om namens de kerk te spreken.
Ik stond op en zei: “Wij moeten deze poort noodgedwongen binnengaan. Mensen van buiten hebben het zo geregeld, dat wij onze wil niet bekend kunnen maken. Nu we zo zijn teruggedrongen, moeten we leren aanvaarden. We moeten ons land opbouwen en ons sterk maken. Dan kunnen we te zijner tijd kijken of we vrij kunnen zijn of altijd bij Indonesië moeten blijven.
Mijn woorden bleken grote teleurstelling te wekken in de samenleving. Ze hadden een “Nee”verwacht. Ik behoorde tot de verraders. Pas in 1999 kwam daarin verandering. Dominee Hokojoku sprak een gemeenschap toe in Jayapura. Toen vernamen de mensen, dat hij en andere kiesmannen onder zware druk waren gezet.
De recente confrontaties op het vroegere Nederlands Nieuw-Guinea liegen er niet om.
De Papoea’s ruiken hun vrijheid en het Papoea congres ontkende in de zomer van 2000 het Indonesisch gezag over de provincie. In zijn reformatie lust wilde president Wahid vrede en rust creëren in West Papua en hij begon met een onderzoek naar de ongeregeldheden. Dat leverde een zeshonderd pagina’s tellend boekwerk op. Alle dorpshoofden, politieke leiders en predikanten deden hun zegje.
De ontevredenheid bleek groot. De provincie voelt zich achtergesteld door Indonesië en niet serieus genomen. Indonesiërs vinden ons lelijk en dom, menen Papoea’s. In de praktijk is er inderdaad sprake van achterstelling. Wahid gaf wat ruimte, Irian Jaya mocht zich Papua noemen. Verder zegde hij de provincie een aanzienlijk deel van de goud en kopervoorraad toe en de Morgenster mocht weer worden gehesen, weliswaar onder de Indonesische vlag en kleiner van formaat, maar toch.
De vreugde was van korte duur. De Papoea’s wilden meer en Wahid besloot zijn beloften en toezeggingen terug te draaien. Wat volgde , waren de bloedigste onlusten sinds maanden.
Hokojoku toont begrip voor degenen die de strijd zoeken. “Papoea is heel Christelijk. Op muren en taxi stickers zie je leuzen als “Jezus zal mij vrijheid geven”, maar de Heer is geen Sinterklaas die vrijheid cadeau geeft, daar moet je voor strijden!”
Hij geeft echter de voorkeur aan niet gewelddadige tactiek: “Oorlog heeft geen zin, daar zijn we veel te zwak voor. Een Australische journalist zei eens: “Papoea’s zijn lui, omdat hun land rijk is” . Dat is ook zo. Je loopt de jungle in en je vindt eten. Die mentaliteit moet veranderen. Ze moeten leren hun toekomst veilig te stellen.
Geld overmaken
Wat doe je dan in Nederland? Hokojoku’s familie vroeg het hem ook. “Ik heb ze gezegd, dat ik beter geld kan overmaken, dan het uit te geven aan een duur vliegticket. Toen ik voor het eerst sinds dertig jaar mijn land bezocht, raakte de armoede me. Daarom heb ik een corporatie opgericht. Als ik straks mijn pensioentje bij elkaar heb, dan ga ik daar werken. Mijn broer heeft b.v. een pensioen van honderd gulden. Voor dat geld moet hij een hoop mensen onderhouden. Ik wilde altijd liever vandaag dan morgen daarheen, maar als je niks hebt, kun je niks geven. Ik voelde me soms net Jozef. Ik was ongewild in Nederland, net als hij in Egypte. Maar als de broers bij hem komen, zegt hij: jullie hebben mij niet verkocht, dat heeft de Here gedaan om jullie in leven te houden. Zo ben ik hier in Nederland om een paar mensen daar in leven te houden.
In Nederland probeert Hokojoku de verschillende Papoea groeperingen tot eenheid te bewegen. “Vroeger deed ik ook pastoraat onder Papoea’s namens de Raad van Kerken. Nu werk ik nog voor een stichting, die oudere Papoea’s begeleidt. Velen van hen zijn eenzaam. Ik praat met ze in het Indonesisch; de taal die door de zendelingen is geïntroduceerd. De taal van de overheerser en nu de taal die ons samenbindt.
Paalwoning
Origenes Hokojoku is Nederland heel dankbaar voor de kolonisatie. Zo bereikte het Christendom ons en dat brengt volgens hem een heel andere leefwereld mee. “Papoea’s leven voortdurend in angst. Als iemand ziek wordt, is de eerste vraag: “Wie heeft dat gedaan, wie wil, dat ik ziek word?.
De volgende stap is dan naar de medicijnman. Om te genezen, maar vooral om de ander een vloek terug te bezorgen.”
De animistische religie is nauw verbonden met de familie van Hokojoku en met zijn verleden.
In gedachten keert hij terug in de tijd, tot hij aan de rivier komt, bij de paalwoning waar hij als kind woonde.
“Mijn vader was krokodillenman. Hij stond in verbinding met de voorouders en de krokodillen beschouwde hij als zijn kinderen. In andere dorpen gold krokodillenvlees als een lekkernij. Bovendien was het een traditie dat mannen krokodil aten alvorens aan de bouw van een huis of een prauw te beginnen. Zo kwamen mensen ook bij mijn vader een krokodil opeisen.
Hij had in onze paalwoning een apart hutje met een opening naar het water. Mijn vader bleef na het verzoek de hele nacht huilend in het smalle hutje zitten. Hij moest een van zijn kinderen opofferen.
Zo zagen wij die beesten ook, al onze broers en zussen. Wij aten geen krokodillenvlees.
’s Ochtends om half vier kwam mijn vader naar buiten. Hij vertelde de mannen waar en wanneer ze een van “zijn krokodillen” konden vangen. Om half zes vertrokken de mannen naar die plek. Ze doken het water in, draaiden de krokodil op de kop en doodden hem. Het hele dorp moest ondertussen binnen blijven tot twee van de mannen terugkwamen. Ik keek via een kier van onze woning over de rivier. Als ze in de verte de hoek om zouden komen, mocht iedereen naar buiten.
Behalve onze familie. Wij moesten wachten tot de mannen echt thuis waren. Anders zou een van ons gegrepen worden door een krokodil. De mannen kwamen naar het dorp en mijn vader sprak toverspreuken boven een bekertje. We dronken de inhoud op en daarna waren we gereinigd.
Prompt erna werd een van ons ernstig ziek. De voorouders wilden zeker iets terug hebben van vader.
We gingen naar een vrouw met macht. Door een beker water te dringen werden we opnieuw gereinigd. Ze had de zieke genezen.
Angst
“Het hele geloof was gebaseerd op angst. Voor nuchtere blanken klinkt deze andere werkelijkheid als een sprookje, maar voor ons was het heel reëel. Als we naar school gingen moesten we bladeren op een twee meter hoge steen leggen, omdat de geesten van voorouders in die steen woonden.
De bladeren zorgden voor verkoeling. Maar als er bijvoorbeeld te weinig vis was gevangen, dan kregen de schoolkinderen te horen, dat ze te weinig bladeren hadden gelegd.”
De zending en missie bracht een hele andere boodschap. Bevrijding van alle angst, zonder dat God daar iets voor terug verlangt. Achteraf vind Hokojoku die angst dan ook dom. Vanuit het Christendom bestaat zoiets niet, maar bij de Papoea’s is de geestenwereld wel heel reëel.
Toen zijn vader ging sterven, kwamen Origenes en zijn broers naar vaders hut. Zijn vader had met brandende kokosbladeren over het water gezwaaid. Opeens waren er een heleboel krokodillen.
Hij sprak tegen Origenes broer Saks: “Zie je al die krokodillen, ik ga nu dood en jij krijgt die macht van mij”. Saks antwoordde: “ik wil die macht niet vader, ik heb Jezus leren kennen”. Uiteindelijk droeg vader de macht over op Origenes jongste broer en heeft het nu overgedragen aan zijn zoon.
Oplossing
Het was de wereld van Hokojoku’s jonge jaren. Nog altijd is zijn verbondenheid met zijn vaderland diep verankerd. Wat kan de oplossing voor de toekomst zijn? Met die vraag loopt hij rond.
Soms twijfel ik. Dan denk ik: voor de mensen is het misschien maar beter dat we bij Indonesië blijven. Maar als Indonesië zich zo minachtend tegen West Papua blijft opstellen, dan moeten wij ons niet bij hen aansluiten. Dan kunnen we beter bij Papua Nieuw Guinea, de andere helft van het land, of als provincie van Nederland verder gaan. Dat lijkt mij ook wel wat”, lacht hij. “Maar dan wel als volwaardige provincie.”
Naschrift:
Zoals reeds beschreven is het laatste woord over de zogenaamde volksstemming, referendum, nog niet gezegd. In 2000 reisde prof.dr.P. Drooglever van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis af naar West Papua. In opdracht van minister Van Aartsen moet hij onderzoek verrichten naar de soevereiniteits overdracht. Uit bovenstaand verhaal blijkt dat enige spoed wel is geboden, omdat de meeste kiesmannen het wellicht niet meer kunnen navertellen.
Het verhaal geeft nogmaals aan hoe deze “Act of Free Choice” is verlopen en mijn meest bange vermoedens werden zelfs nog overtroffen.
Ik kan iedereen, die geïnteresseerd is,aanraden, het boek van de Britse Academicus, Dr. John Salford te lezen: “The United Nations and the Indonesian take-over of West Papua, 1962-1969, the anatomy of Betrayal. Ook Kees Lagerberg, voormalig waarnemend resident te Manokwari is bezig een boek hierover te schrijven. (Schuldig Zwijgen)